De beste dag van mijn leven – mijn zogezegde hergeboortedag – was de dag dat ik ontdekte dat ik geen hoofd had. Dit is geen literaire openingszin, geen gevatte opmerking, bedoeld om tot elke prijs interesse op te wekken. Ik bedoel het in alle ernst: ik heb geen hoofd.
Het was achttien jaar geleden, toen ik drieëndertig was, dat ik de ontdekking deed. Al kwam het vast en zeker als een donderslag bij heldere hemel, toch gebeurde het als gevolg van een belangrijk onderzoek. Ik werd verschillende maanden geheel in beslag genomen door de vraag: wie ben ik? Het feit dat ik in die periode in de Himalayas rondwandelde had er waarschijnlijk weinig mee te maken; alhoewel beweerd wordt dat ongewone mentale toestanden in dat land gemakkelijker voorkomen. Wat er ook van zij, een heel rustige heldere dag en een uitzicht vanaf de richel waar ik stond, over mistige blauwe valleien, op de hoogste bergketen ter wereld, met Kanchenlunga en Everest onopvallend tussen zijn besneeuwde toppen, was een setting het grootste visioen waardig.
Wat er werkelijk gebeurde was iets absurd eenvoudig en onspectaculair: ik stopte met denken. Een ongewone stilte, een vreemd soort alerte zwakte of verdoving kwam over mij. Denken en verbeelding en alle mentaal gekwebbel stierf weg. Voor één keer ontbraken me echt de woorden. Verleden en toekomst vielen weg. Ik vergat wie en wat ik was, mijn naam, menszijn, dierlijkheid, alles wat van mij genoemd kon worden. Het was alsof ik op dat moment geboren was, splinternieuw, geestloos, zonder enige herinnering. Alleen het Nu, dat huidige moment, bestond en wat daarin duidelijk aanwezig was. Kijken was voldoende. En wat ik zag waren kaki broekspijpen, onderaan eindigend in een paar bruine schoenen, kaki mouwen die zijwaarts eindigden in een paar roze handen en een kaki voorzijde van een hemd dat naar boven toe eindigde in – absoluut helemaal niets ! Zeker geen hoofd.
Het kostte me helemaal geen tijd om op te merken dat dit niets, dit gat waar een hoofd had moeten zijn, geen gewone lege plaats was, geen zuiver niets. Integendeel, het was heel druk bezet, het was een grote leegte met een grote vulling, een niets dat plaats bood aan alles – plaats voor gras, bomen, schaduwrijke heuvels in de verte, en ver daarboven de besneeuwde toppen als een rij hoekige wolken, die in de blauwe hemel zweefden. Ik was een hoofd verloren en had een wereld gewonnen.
Het was allemaal heel letterlijk adembenemend. Ik scheen volledig te stoppen met ademen, opgenomen in het Gegevene. Hier was ze, deze prachtige scene, helder stralend in de wolkenloze lucht, alleen en niet ondersteund, op mysterieuze wijze hangend in de leegte, en (en dat was het echte wonder, de verwondering en verrukking) volkomen vrij van ‘mij’, onbezoedeld door enige waarnemer. Haar totale aanwezigheid was mijn totale afwezigheid, lichaam en ziel. Lichter dan lucht, helderder dan glas, volkomen bevrijd van mezelf, was ik nergens te vinden.
Ondanks de magische en buitengewone kwaliteit van dit visioen was het geen droom, geen esoterische openbaring. Eerder het tegendeel: het voelde als een plots ontwaken uit de slaap van het gewone leven, een einde aan het dromen, het was zelfoplichtende realiteit die voor één keer schoongeveegd was van alle verduisterende gedachten.
Het was de openbaring, ten langen leste, van het perfect vanzelfsprekende. Het was een helder moment in een verward levensverhaal. Het was ophouden met het negeren van iets waarvoor ik altijd (sinds de vroege kindertijd alleszins) te druk bezig of te slim was geweest om het te zien. Het was naakte, onkritische aandacht voor wat me altijd al in het gezicht gekeken had – mijn volmaakte gezichtsloosheid. Kort gezegd was het allemaal perfect eenvoudig en duidelijk en ongecompliceerd, voorbij discussie, gedachte en woorden. Er kwamen geen vragen op, geen referentie voorbij de ervaring zelf, maar alleen vrede en een rustige vreugde, en het gevoel een ondraaglijke last te hebben laten vallen.