NET ALS KLIMOP

Douglas Harding

De uitgever, die me vroeg dit artikel te schrijven, was zo vriendelijk om slechts één voorwaarde te stellen - het zou moeten handelen ‘over de dharma’. Aan de lezer (die waarschijnlijk meer over de dharma weet dan ik) laat ik het oordeel of ik aan deze voorwaarde beantwoord. Het enige wat ik kan beloven is dat wat volgt gebaseerd is op ervaring. Ja, eigenlijk is het enige onderwerp waarover ik mij momenteel nog gekwalificeerd voel te schrijven, precies dit Onderwerp (subject), mijzelf - wat dit ook moge zijn. Hier heb ik tenminste inside informatie uit de eerste hand.

De titel die ik gekozen heb uit een populair liedje van de vroege jaren 1900 (“Just like the ivy, I’ll cling to you” - “Net als klimop, hecht ik mij aan jou”) vat kernachtig het verhaal van mijn leven samen. Klimop maakt zich niet erg druk waar het zich zal aan vasthechten - oude muren en gootpijpen en daken zijn ook goed als er geen bomen binnen bereik zijn - maar vasthechten moet het zich, aan iets. Net als klimop heb ik me mezelf, precies om te leven, zien vastklampen aan een reeks opeenvolgende en merkwaardig contrasterende steunpunten. Dit artikel geeft daar verslag over, van mijn kleutertijd af.

Vastgrijpen aan het lichaam.

Als baby haakte ik mij hongerig vast aan mijn moeders borst. Ik vroeg en kreeg haar koesterende armen, haar strelende handen en lippen, haar bemoedigende warmte en geluiden en geuren, zonder welke ik moeilijk kon overleven, laat staan tot ontplooiing komen. Dan kwam mijn eigen duim (ter vervanging van de borst), mijn rammelaar, mijn teddybeer, mijn ander speelgoed en later allerhande soorten verzamelingen, gaande van knikkers en schelpen tot de (bedroevend zeldzame) complimentjes van andere kinderen en volwassenen. Ik koesterde mezelf, ik begon deze kostbare bezittingen te worden.

En, in een aantal eerder moeilijke stappen, verzamelde ik een fysiek om deze bezittingen aan vast te maken. Eerst leek er weinig verschil tussen de rammelaar en de hand die hem vasthield. Het geleidelijk ontdekken en begrenzen van dit uniek gevoelige gebied van mijn wereld, dat ik mijn lichaam leerde te noemen, was ook mijn geleidelijke identificatie ermee, tegenover al de rest. Dit werd het kleine ik, geplaatst in een enorm niet-ik. En hoe meer ik mij vasthechtte aan het ene, hoe meer ik het andere vreesde.

Hoewel... doorheen deze wonderbare tijd tot ongeveer 8 jaar, bleef mijn belichaming toch maar onvolledig. Deze aangehechte romp met ledematen, die mij overal vergezelde, werd steeds meer als de mijne ervaren, maar ik zat er niet in. Ik bleef onbeperkte ruimte voor deze aanhangsels en voor alle andere dingen die gebeurden - en niet enkel voor één van die dingen - tenzij ik me zeer ellendig en schuldig voelde. Mijn wereld was dienovereenkomstig nog steeds fascinerend en wonderbaar. De gewoonste spinnedraad of blad of dauwdruppel had waarde... totdat ik het bedierf door ernaar te grijpen. De schitterende vlinder, die in mijn vuist een ontgoochelende troep werd, had mij kunnen waarschuwen dat de zekerste weg om een ding kapot te maken is het op te eisen en in te lijven.

De jaren die daarna kwamen vervolledigden mijn ineenkrimpen en mijn belichaming en verharding. Met veel pijn trok ik mezelf samen. In mijn geval was het resultaat, dat ik mezelf reduceerde tot een bol van zo’n twintigtal cm. Onder serieuze druk van alles rondom mij, nog versterkt door mijn eigen innerlijke nood, begon ik met het verzamelen en samenvoegen en opzetten, bovenop deze duidelijk zichtbare torso, van een gevisualiseerde uitwas of pinakel bestaande uit een hoofd, unieke gelaatstrekken, duizenden gezichtsuitdrukkingen,... een compleet imago. Tot nog toe had ik mijn gezicht daar gelaten waar het kennelijk behoorde: daarbuiten in spiegels en fototoestellen en bij anderen om ermee te doen wat ze wilden. Maar nu trok ik het naar mij toe en nam deze regionale verschijningsvorm voor mijn centrale werkelijkheid, om hier te hebben en te houden voor de rest van mijn leven. Ik werd voor mijzelf hier, zoals ik er daarginds uitzag voor andere mensen - wat geen zin heeft.

Dit volkomen normale (ja, noodzakelijke) maneuver verliep bij mij heel slecht. Mijn immense en reële ruimte hier vervangen door mijn minuscuul en ingebeeld gezicht (hier ingebeeld) bleek buitengewoon kwellend. Laatstgenoemde nam alle schande op zich. Ik werd ervan overtuigd dat mijn gezicht, vooral mijn neus, afzichtelijk was, een mikpunt voor bespotting. Ik haatte iedereen die er ook maar naar keek. Deze cruciale fase in mijn belichaming was voor het grootste deel van de tijd een hel.

Mijn overdreven en soms ziekelijke verlegenheid ging met ups en downs door tot een stuk in de twintig en bleef, tot mijn grote ellende op de slechts mogelijke ogenblikken, nog te voorschijn komen toen ik voorin de dertig was. De schaamte stond op mijn gezicht en ik verafschuwde het ding. Maar het was een liefde-haat relatie. Hoe vreselijker tijden het mij liet doormaken, hoe meer ik er mij aan vastklampte.

Vastgrijpen aan het denken en voelen. (the mind)

Gelijklopend met dit pijnlijk verwerven van een gescheiden en centraal lichaam, verliep het even pijnlijke verwerven van een afgescheiden en psychisch middelpunt. Als klein kind had ik geen persoonlijke en private psyche, geen innerlijke wereld van gedachten en gevoelens gescheiden van hun eigen object in de buitenwereld, geen apart zelf. In deze relatief gelukkige periode was er geen sprake van ‘ik ben boos op je’, maar van ‘jij bent vervelend’; niet van ‘ik hou van deze bloemen’, maar van ‘zij zijn verrukkelijk’. In de donkere kelder van ons huis spookten gevaarlijke kwelgeesten; het was niet ik die gekweld werd door angsten. Niet ik maar plaatsen waren eng, prikkelbaar, triestig, geagiteerd. Kortom mijn wereld was rijk aan aaneengekoppelde betekenissen en emotionele kleuring, net zoals ze rijk was aan primaire en secundaire kleuren, geluiden en geuren. Mijn psyche en mijn wereld waren één en dezelfde.

Veel te gauw begon ik hier een eigen geest op te bouwen, om het lichaam dat ik hier gelijktijdig aan het opbouwen was te bewonen en... te hinderen. Steeds meer waren de gevoelens en gedachten over mijn wereld niet langer gewoon over die wereld, maar over mezelf, subjectieve indrukken, de mijne. En zo bouwde ik hier, beetje bij beetje, mijn private en uitermate complexe innerlijke wereld, ten koste van mijn uiterlijke wereld, het objectieve universum. Ik geraakte tenslotte tot barstens toe vol en mijn wereld was vreselijk verarmd. Beiden waren ziek.

Net zoals dat oorspronkelijk aanvaardbare gezicht in mijn spiegel meer en meer onaanvaardbaar werd, wanneer ik het hier naar mij toe trok en omarmde, zo werden ook de oorspronkelijk aanvaardbare gedachten en gevoelens over de wereld steeds meer onaanvaardbaar wanneer ze mij, het Subject hier, kenmerkten eerder dan hun objecten daarginds. Deze reis naar binnen konden ze moeilijk doorstaan: op weg naar hier raakten ze bedorven. Door deze ingewikkelde en gefantaseerde abstractie, die ik mijn (mentale) geest noemde op te eisen en eraan te hechten, in plaats van hem vrij te laten, belemmerde ik zijn werking en verduisterde hem helemaal met veel zorgen en frequente angsten. Het probleem met mijn (mentale) geest was dat ik dacht er een te hebben - een van mezelf, precies hier. De gezonde geest is geen-geest (no-mind); als aparte entiteit bestaat hij niet.

Vastgrijpen aan de Geest. (the Spirit)

Het vasthechten aan deze bij elkaar horende steunpunten (sic!), mijn lichaam en mijn (mentale) geest genoemd, was voor mij niet voldoende: ik greep zelfs nog dwangmatiger naar een derde, door sommigen de Geest (ziel) genoemd, door anderen het onpersoonlijke Zelf of Bewustzijn, en door mij benoemd als het voelen van HIER BEN IK - niet het gevoel deze bepaalde persoon te zijn, maar gewoon hier TE ZIJN. Zonder twijfel was dit aanvoelen, hoe vaag ook, in feite hier vanaf het begin. En al mijn daaropvolgende vastklampen vóóronderstelde en vloeide voort uit het stilzwijgende vermoeden dat er hier Een is die vastklampt.

Maar ik vind een groot verschil tussen mijn vasthouden aan lichaam en psyche aan de ene kant en aan de Geest aan de andere kant. De eerste twee voelden duidelijk steeds pijnlijker en meer verkrampt en ziek aan (en op het eind belachelijk), terwijl de derde zijn letsel en schade verborg. Ja, ten volle ontwikkeld kan en zal dit aanvoelen IK BEN HIER! zich voordoen als bevrijding, het echte loslaten. De middeleeuwse schrijver van ‘De wolk van niet-weten’ zag het voor wat het echt is: “Alle mensen hebben reden tot verdriet; maar heel in het bijzonder voelt hij reden voor verdriet die weet en voelt dat hij is. Alle ander leed staat in vergelijking hiermee als spel tot ernst.” In mijn geval bleef dit ultieme, veel te lang onderdrukte lijden onbewust. Hier te zijn was op het spoor zijn van iets goeds!

Loslaten van het lichaam.

Tot zover de eerste helft van mijn verhaal - het vasthechtende deel. Het loslaten begon serieus toen ik, 34 jaar oud, heel toevallig de plek die ik inneem opnieuw onderzocht en - grote verrassing! - onbezet vond. Waar ik had voorgewend dat er in het middelpunt van mijn wereld een massief, ondoorschijnend, gekleurd, klein ding was - het ding waarvan ik aannam dat ik erin verbleef en eruit naar buiten keek - was er in feite niets hiervan. Plots zag ik in hoe idioot ik was geweest om, datgene waarop ik lijk voor anderen op een meter afstand, te nemen en te leggen overheen datgene waarop ik lijk voor mezelf hier op nul cm afstand, en dan vast te houden aan deze fictieve superpositie voor het lieve leven. Hoe verfrissend was het, hoe goed zelfs voor het lichaam, om deze wurggreep erop te ontspannen en los te laten en het te laten zijn wat het altijd al geweest was - het hele universum. (Ons gehele lichaam is het Geheel: niets minder is leefbaar.) Ook was dit geen gedeeltelijk afscheid nemen of een aarzelend loslaten van het lichaam hier, om zijn eigen plaats daar te vinden. De helft van zijn Oorspronkelijk gelaat kan men niet zien, noch kan men het half-zien. Dit was en is een alles-of-niets zien. Er zijn geen graden van afwezigheid.

Loslaten van denken en voelen.

Zo werd ik weer wat ik – toen minder bewust - als kind geweest was: ruimte waarin de dingen gebeuren. Tot daar alles goed. Maar helaas, één van mijn overtuigingen als volwassene was dat (of ik nu het lichaam ben of niet) ik in elk geval een (mentale) geest ben, dat er zich hier in mijn centrum een mysterieuze reiskoffer bevindt volgepropt met mijn gedachten en gevoelens en opinies en herinneringen en verwachtingen en opvattingen en wat al meer. De mentale inhoud van mijn hoofd verspreiden was niet half zo gemakkelijk als het verspreiden van zijn fysische reservoir. Het duurde een hele tijd om al die mentale spullen uit te pakken en weg te wuiven en rust te vinden in de ontdekking dat hier niet het minste spoor van een (mentale) geest te vinden is. Tenslotte werd het mij toch overduidelijk dat ik geen innerlijke wereld heb, geen eigen gedachten en gevoelens. Pijn en plezier zijn ver uit het centrum. Ik heb geen vreugde hier: ik verheug mij in deze lieve vrienden, die bloemen, deze bergen... Om te weten waaraan ik denk luister ik naar jou en hem en haar. Om mijn politieke standpunten te ontdekken zet ik de televisie aan of lees de kranten, linkse en rechtse. De geschiedenis vormt mijn ideeën over sociale en economische kwesties. Ja, daar ben ik inderdaad ruim van geest. Eigenwijsheid, enggeestigheid, leven onder druk, bedrukt of onderdrukt zijn - al dergelijke ziekten van de geest ontstaan uit zijn verplaatsing met samenpersing als gevolg. Teruggekeerd van waar hij komt, zet hij uit en geneest.

Loslaten van de Geest.

Was ik dan spoorloos verdwenen, nu ik mijn wurggreep op het lichaam en op de psyche gelost had en ze beide teruggestuurd had naar waar ze thuis hoorden? Wel integendeel! Hoewel ik niet langer meer dit of dat of het andere ben, toch BEN ik. In feite onderwaardeer ik mezelf totaal, als ik steun op deze triviale en kortstondige identiteiten. “Ik ben Douglas Harding” kan niet vergeleken worden met “IK BEN”, voor vrede en vertroosting, voor veiligheid en zekerheid, voor grootsheid; ja zelfs voor natuurlijkheid. Zo’n edele naam, en het voelt juist aan, het is juist! Maar hier is het helemaal verkeerd!

Ik had mezelf voorgehouden, onbewust en juist daardoor zeer hardnekkig: “Hier kan ik veilig elk spoor van lichaam en psyche en zelfs van de Geest verliezen, zolang als dit naakte en ongedifferentieerde besef van Zijn of Bewustzijn blijft; zonder dàt is er alleen maar vergetelheid, dood, vernietiging, de afgrond van zinloosheid, en alles is voor altijd verloren. Ik durf deze laatste steun eenvoudigweg niet los te laten, deze meest ‘spirituele’ en blijvende en betrouwbare van alle stutten.” Maar er gebeurde iets ongekends om deze superstut weg te slaan. En, wonderlijk genoeg, alles was goed - ja zeer goed, uitermate goed! Ook die verschrikking was ongegrond geweest.

De wereld opnieuw ontdekken.

Wat verkeerd was met de wereld was dat ik op subtiele wijze mezelf weerhouden had, me ertegen beschermd had. Vasthoudend aan de dunne overblijfselen van haar Getuige hier, was ik teruggeschrikt om van huis te gaan en vrij, met heel het hart beide te zijn: het geheel en het ‘geringste’ en ‘slechtste’ ding erin. Maar nu ik het op elke manier afgelegd heb is het alsof er niets meer overblijft om te zijn - niets dan iedereen en alles! Het is alsof mijn gebrek aan eigen-zijn me dwingt de hele wereld te worden, hiervoor te voelen en mezelf te voelen in elk deeltje ervan - om daar alles te ontdekken wat het hart kan verlangen. Geen stofje kan gespaard worden. Het uitwendige verhaal van de wereld is meedogenloos; het inwendige wordt onthuld als zoiets als liefde, iets als vreugde, iets als onbeschrijfelijke vrijheid, iets van dit alles samen in een pakje. In de taal van het Boeddhisme: wijsheid wordt volledig wijs als ze uitmondt in Mededogen. De ware leegte is liefde.

Besluit.

Klimop is een volmaakt goede plant, haar gewoonten zijn helemaal in orde. Zijn als klimop is ook in orde. Hoe zou ik mijn greep kunnen lossen als ik hem niet eerst had? Geen grijpen, geen loslaten: het ene is de maat voor het andere. Op zijn minst in mijn geval bleek de ontspanning in verhouding met het vasthouden. Doordat ik als jongere zo duidelijk met een gezicht opgezadeld zat, was het nodig dat ik ook zo duidelijk van mijn ‘geen-gezicht’ bewust werd: mijn verworven gezicht paste zo ondraaglijk slecht, dat mijn Oorspronkelijk Gezicht moest komen als een diepe opluchting. Daarna had ik, beladen met een bijzonder zware last van introspectieve en benauwende gedachten en gevoelens, goede motieven om deze weg te wuiven naar hun juiste plaats - naar de wereld rondom mij - waar ze prachtig oplichten!

En tenslotte mijn passie voor het Reële en het Ware, voor de Bron, voor het mysterie en de schittering van de Godheid , voor “de volmaaktheid van de wijsheid, het beminnelijke, het heilige” - dit was de stuwende kracht van heel mijn later leven. En haar ‘remedie’, haar uitdrijving hier, was naar verhouding grondig. Wat een opluchting! Hoe noodzakelijk deze grote schoonmaak! (Als dit een contradictie is, is dit het soort dat maakt dat bijzonder eerbiedwaardige en toegewijde boeddhisten ‘hun mond spoelen’ nadat ze het woord ‘Boeddha’ geuit hebben, terwijl ze voornemen hem neer te slaan als hij verschijnt; en het soort dat de bijzonder devote Eckhart God deed afschrijven als Niet-God en Niet-Geest, of zoals we zouden kunnen zeggen als de enige 100% Atheïst.) Net als het lichaam en de psyche waarachtig gerealiseerd en versterkt worden door ze los te laten en ze uit te geleiden van hier naar daar, zo ook de Geest. Verdreven uit de centrale positie die ze eigenlijk nooit innamen, komen alle varianten van religieuze beleving tot zichzelf als ze teruggegeven worden aan de wereld - aan het manifeste heelal, dat ten lange laatste doordrenkt wordt met al deze kwaliteiten, fysische, mentale én spirituele, die haar toebehoren. Hier kan niets van dit alles gevonden worden, tenzij de zuivere, koele, heldere lucht van... Nee, het is beter deze Afgrond, waar ik zo bang voor was niet te noemen.

En zo vind ik als besluit, samen met Kierkegaard, dat mijn leven voorwaarts geleefd en achterwaarts begrepen werd. Achteraf gezien ben ik oneindig dankbaar ‘net als de klimop’ geweest te zijn, ja zelfs als de meest vasthoudende soort klimop - zó vasthakend dat het elke steun diep doordringt en tenslotte neerhaalt.

Headless on Youtube
Full book catalogue
Headless on Instagram

Click here for Headless Podcasts
Click here for workshops with Richard Lang


Click here for information on online hangouts
Click here for an app to connect with Headless friends
Click here fora free e-course
Click here for our online shop
Click here to get the free Headless iPhone app
Click here for downloadable videos of Douglas Harding
Click here for the Latest News
Click here to Donate